zondag 20 november 2011

Lakens,

Ze schreeuwt het al naar me vanuit de verte. Mijn nieuwe, afgekorte naam. "Ehiiiiii!"
Op haar teenslippers en in wijde, hennepkleurige harembroek komt ze op me af huppelen. Ze mag even uit het hete, houten computerhok om pauze te houden. Nietsvermoedend: "Hoe gaat het?"
"Superslecht" antwoord ik, naar de waarheid.
Haar overblije gezichtje betrekt een beetje.
Ook Carmen loopt de poort uit. Het is zo'n vrouw die alles kan dragen: veel te veel werkuren, ongeluk en zelfs een korte tuinbroek van spijkerstof. Echt, wat een bewondering heb ik voor haar. In drie woorden vat ze de situatie samen.
"Non è venuto?"
Ik houd van samenvattingen. Veel duidelijker.

Ik schud mijn hoofd, van niet. Maar meer aandacht wil ik niet schenken aan deze gebeurtenis. Carmen ook niet. Met gebaren maakt ze duidelijk dat ik snel in de auto moet gaan zitten, we gaan.

Bij een groot, zilver-en-zwart geschilderd hek is het mijn beurt om uit te stappen. In plaats van direct door te lopen, ga ik voorzichtig op het bankje van kiezelstenen zitten. Voor me klettert een klein fonteintje, achter me staat een houten schip, ter decoratie. Gisterenavond was hier een bruiloft. Vól stond dit plein. Rijen knappe mannen in nette pakken, vrouwen in strakke jurkjes op hoge hakken. Niet té mooi zijn natuurlijk, de bruid liep stralend tussen het gezelschap door. Haar zwart krullende haar, zongebruinde huid en donkere ogen waren het toonbeeld van geluk. Het was niet eens zo georganiseerd: er werd geen confetti of rijst gegooid, en van een boeket was ook geen sprake. Dat maakte geen enkel verschil, of misschien werd het er zelfs nog wel mooier op. In de avondzon draaide de bruid zich zoekend om: waar was haar wederhelft?

Maar midden op deze dag is er niets vrolijks meer over. Ik zie nog geen draadje satijn of lintje wit meer liggen, alles is voorbij. Ook voor mij. De hete stenen priemen in mijn blote huid, maar ik ben nog lang niet klaar om op te staan. Wat ik niet weet: over twee dagen zal ik hier tegen beter weten in weer wachten. Tot een auto voorrijdt, die niet komen zal. Ik kijk hoe blonde haartjes op mijn bovenbeen zich ondanks de hitte verweren. Ril dan, zegt mijn lichaam en tegelijkertijd voel ik het over mijn rug trekken.
Ik weet van waanzin niet meer hoeveel tijd ik nodig heb om te herstellen en sta maar op, in gekte en wanhoop. Sleep me naar het kraakheldere appartement. Wat een verschil met mijn eerdere bed: witte, brandschone lakens en een fantastisch matras. Maar wat een droomrijke plaats zou kunnen zijn verandert in een poel van verdriet. Het helpt niet. Het gaat niet zomaar voorbij.

De jongens, het zijn lakens, van eenzelfde pak.

2 opmerkingen: