"Ik heb net een uur gehuild," biecht mijn nieuwe collega op als het tijd is om de dienstpieper aan haar over te dragen,
"voordat ik hier naar toe kwam"
"Ik dacht het al aan je te zien," zeg ik. Meteen vraag ik me af waarom ik dan niets gevraagd heb. Behalve mijn standaardvraag voor wie de nachtdienst in gaat:
"Ha, lekker geslapen?"
Als kind huilde ik ook wel eens zo heftig, of zo lang. Ik kon mezelf goed overstuur maken. Zo hard huilen dat ik gierend in moest ademen. Dat ik er bijna de hik van kreeg, niet meer volzinnen spreken kon.
Ze ziet er verfrommeld uit.
Ik ken de tekenen: kleine ogen, rode ogen, bleke en opgezette oogleden boven. Een koud washandje ertegen helpt maar minimaal. Ik weet ook dat opgezette ogen nog erger worden als je na een huilbui je bed in kruipt, of onder de dekens verder huilt.
Paracetamol helpt wat tegen de hoofdpijn die je jezelf bezorgd hebt.
Vege tekenen.
Ze vertelt over haar casus.
Een patiënt, gek gedrag, ze vertrouwde het niet, maar kon er de vinger niet op leggen.
Het spookte, het was midden in de nacht.
Was mijn collega moe, of was de patiënt gewoon moe? Was slaap het beste medicijn?
Ik leef met haar mee.
Nachtdienst is zo anders, je kunt het je haast niet voorstellen als je het nooit gedaan hebt.
De meest onschuldige klacht kun je in de nachtdienst heel ernstig opnemen. Je kunt teveel bloed laten prikken, of antibiotica geven omdat je je machteloos voelt, terwijl de patiënt wellicht niet eens een infectie heeft. Of het is juist andersom. Als je al langer aan het werk bent en oververmoeid, denk je:
Wat wil deze patiënt nu eigenlijk, zo midden in de nacht? Volgens mij is er niets aan de hand.
In de nacht ben je alleen.
Je maakt de beslissing alleen, tekent je vonnis alleen.
Of je overlegt, maar daarvoor bel je bijna altijd je supervisor wakker.
Ze vertelt over haar overleg, ik hoor: niets had anders gekund, hooguit wat sneller, met gelijke afloop. De patiënt maakt het goed.
Haar ogen hebben al rimpeltjes aan de zijkant. Ze is weliswaar iets verder in de twintig dan ik, maar het verbaast me toch.
Zelf huil ik gemakkelijk, vroeger meer dan nu. Ik weet niet precies waarom. Door te huilen uit ik angst, pijn, woede en frustratie. Huilen is echt mijn ding, behalve dat het dus écht mijn ding niet is, natuurlijk.
De pieper gaat. Ik bekijk nog snel een bloeduitslag.
Haar kwetsbaarheid wordt rap opgeruimd. We moeten overdragen.
Mijn medeleven wimpelt ze nog net niet weg.
Soms bekruipt me een angstig, alarmerend gevoel als ik de tekenen zo goed herken.
Maar alarmsymptomen zijn waardevol,
zoals geneeskunde me leerde.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten